Het protocol Dyscalculie: Diagnostiek voor Gedragsdeskundigen (protocol DDG) zet uiteen hoe onderzocht kan worden of bij een leerling dan wel volwassene sprake is van dyscalculie. Hiertoe wordt in diagnostisch onderzoek getoetst in hoeverre wordt voldaan aan drie criteria die in gezamenlijkheid de diagnose dyscalculie bepalen: criterium van ernst, criterium van achterstand en criterium van didactische resistentie. Naast deze criteria op onderkennend niveau, worden ook de primaire en, indien van toepassing, secundaire verklarende factoren onderzocht. Tenslotte wordt aandacht geschonken aan de indicerende diagnostiek. Aan de hand van het Hypothese Toetsend Model (HTM) worden deze drie componenten uitgewerkt.
Het protocol DDG bevat theoretisch en empirisch verantwoorde richtlijnen en biedt suggesties welke variabelen met welke test- en toetsmiddelen onderzocht kunnen worden. Het is al met al een uitgebreide inventarisatie en is vooral bedoeld om de gedragsdeskundige handvatten te bieden voor verantwoord diagnostisch onderzoek. Tegelijkertijd geeft de uitwerking aan hoe complex diagnostisch dyscalculie-onderzoek is. In de bijlagen zijn onder andere twee voorbeeldverslagen (één volgens het HGD-model en één volgens het HTM-model) opgenomen. Het protocol DDG is een onmisbaar instrument voor de gedragsdeskundige om verantwoord diagnostisch onderzoek te kunnen doen, wanneer in de praktijk de vraag wordt gesteld of bij een persoon die zwak is in rekenen wellicht sprake is van dyscalculie. |